Na de verhuis naar de Zwaluwenlaan, bleven mijn broer en ik, toch nog naar “’t Park”, de school, gaan. Was dit zo gepland of was dat één van de wensen van ons ma? Dat is me een raadsel. Mijn broer moest naar het zesde gaan en daarna nog een zevende maar daar ben ik niet zo zeker van. In ieder geval hebben we nog een tijdje die lange afstanden moeten lopen.
Madammeke deed het eerste Fröbelke, zoals dat toen heette. Daar begon je naar toe te gaan na de Paasvakantie. Het was een zaaalig mens. Pas veel later begreep ik dat Madammeke ook een naam had: Boon, maar dat was minder belangrijk, Madammeke op zich zei genoeg en is nu in 2002 nog een begrip: “heb jij ook bij Madammeke gezeten?” en de mensen weten over wie ge het hebt. De vleesgeworden moederfiguur: klein, rond, warm, teder,… kortom alles wat de naam Madammeke kan inhouden.
Ik was nog maar twee en half, toen ons moeder mij op haar knie voortduwde om naar school te gaan. Als ik in mijn broek deed, deed Madammeke haar voorraadkast open en haalde er een broek uit van haar ondertussen groot geworden kinderen. Ik, die klein en tenger gebouwd was, verdronk in die onderbroeken maar ze gaven me een droog gevoel. De natte broek werd discreet in mijn kartonnen valiesje gestoken waar al dan niet nog boterhammen in zaten. De tentenonderbroek werd ’s anderdaags gewassen terug meegegeven. Hoeveel kinderen deze onderbroeken gedragen hebben is mij onbekend, alles gebeurde in stilte.
De melk van onder de speeltijd werd in de winter tegen de verwarming geplaatst zodat ze warm was en toch een beetje een rare smaak kreeg. Met een potlood werden er in de aluminium dopjes gaatjes geprikt en daarin kwam het rietje. De geur van die lauwe melk had, naar ik later ondervond, iets van een zwoele koeienstal. Warm en veilig.
Gelukkig heb ik mijn Fröbelke twee keer mogen doen. Daarna kwam de ongelukkige tijd, bij juffrouw Nisset. Een harde klank tegenover Madammeke, scherp en koud. En zo was het ook. Dresseren kon ze… en hoe!
Veel van dat jaar weet ik niet meer, alleen dat ik geen “R” kon zeggen en dat ik daarop gedrild werd. Geen speeltijd voor mij. Alleen de scherpe stem van juffrouw Nisset, bevelend en hard. De dreigingen dat ik niet naar het eerste studiejaar mocht overgaan omwille van die “R”, hangen nog altijd boven mijn hoofd. Gedaan, juffrouw Nisset, nu laat ik de “R” goed rrrrollen!
Na de hel kwam terug de hemel, mijnheer Doucet, zijn naam zegt het, de zachte man. Mijn eerst afgod en grote liefde. Eerste studiejaar, veel leren maar op een zo eigen manier aangebracht dat het haast op spelen leek. Letters en getallen, zinnen schrijven en lezen.
Het strafbankje, versleten door mijn broek; de eerste kus aan mijn meester.
Hij is te jong gestorven, aan astma, maar ik kan me hem nog zo goed voorstellen.