Een dag in februari, gewone schooldag ben ik onder de middag thuis gaan eten, ik weet niet meer wat het was maar ik lustte het niet. Ons ma die dan boos werd en haar gekende wrevels op mij wierp, diende ik als rebel met de woorden “ als jullie oud zullen zijn zal ik jullie ook iets laten eten dat jullie niet lusten”. De rebellie werd onmiddellijk gestopt door me uit het huis te sturen. Oef! Verlost! Voordeur toe, gezanik achtergelaten. Maar met het dichtklappen van de deur, klapte ook mijn kindertijd voorbij.
Om vier uur terug thuis, pa was gaan wandelen. Elke dag deed hij zijn wandelingske en ging koffie drinken bij buren en kennissen.
Als kind wist ik dat pa heel ziek was maar niet dat hij kon doodgaan. Niemand had daar ooit iets over gezegd.
Vijf uur, pa was nog niet thuis. Ik moest van ma bij tante Liza gaan zien of bij Gusta, zij hadden pa niet gezien.
Zes uur, de ongerustheid groeit bij ma. De geburen werden ingeschakeld, een zoekactie begon. Alle volwassenen moeten toen al geweten hebben dat pa dood zou zijn maar bij mij was het gedacht dat onze pa nog ergens zat te lameren en gewoon de tijd was vergeten.
Rond 9 uur heeft bompa van naast de deur onze pa gevonden op het veld naast de Leopold III-laan, hij was “de grens” overgestoken. Letterlijk en figuurlijk. Volgens bompa lag hij er vredig bij.
Jeanne, die kuisvrouw was, had er het laatste mee gesproken via een vensterraam.
Mijn gevoel na al die jaren nog versterkt, denk ik nog dat pa het had voelen aankomen dat zijn uur was gekomen. Hij is verder gewandeld dat zijn hart aankon. Hij is gewandeld tot in de open natuur, waar de volkstuintjes zich bevonden. Omdat hij HET voelde is hij gaan zitten, genoot nog een ogenblik van vrijheid en openheid en is weggegleden.
Zomaar alleen vertrokken, vertrokken naar de overkant.
Hij wacht daar op mij, elke dag is hij bij mij, hij is mijn grote bewaarengel.
Het gerecht moest komen vaststellen of het wel een natuurlijke dood was maar door toedoen van onderpastoor Desmedt moest pa niet naar het lijkenhuis maar mocht thuis opgebaard worden. De voorplaats kreeg de kleur zwart, de kleur van de grote rouw.
Alle buren hebben uren bij ons doorgebracht, het was een komen en gaan. Pa was ook alom geliefd en dat voelde je. Hijzelf lag er vredig bij, met een glimlach om de lippen. Ik denk zelfs dat zijn ziel op dat ogenblik nog genoot met het bezoek van familie, vrienden en al die aandacht dat hij kreeg.
Tussen de voorplaats waar pa opgebaard lag en woonplaats hing er een gordijn. Telkens iemand pa wou groeten werd deze zacht opzijgeschoven om hem niet te wekken. Er was verdriet en eerbied.
Het was niet macaber voor een kind, het waren de rituelen die mensen nodig hadden om afscheid te nemen. Hoe het verder moest zonder pa zou ik later goed en wel beseffen.
Maar dat grote besef van schuld werd toen op mijn schouders gelegd door woorden van ma. Door die woorden was mijn toekomst verzegeld. Ik stond er alleen voor in de toekomst!