Menu Sluiten

De grijze dagen en heiligenbeeldjes

De dag na het overlijden van pa moest ik terug naar school. Ik zat toen in het eerste middelbaar bij een zuster met een grote moedervlek in haar gezicht, haar naam ben ik vergeten. Na één uurtje werd ik uit de klas geroepen om bij de directrice te komen. Er ontspon zich voor mij een onverstaanbare monoloog over “in de hemel zijn, goed bidden en braaf zijn”. Een ongemakkelijk gevoel liep over mijn rug. Nu nog klinkt dat gesprek als van buiten geleerde woorden met weinig inle­vings­vermogen. Het gesprek eindigde met het samen bidden van een wees­gegroet en toen ging de directrice heel langzaam, tergend bijna in haar bovenste schuif en haalde daaruit twee heiligenbeeldjes met achterop een gebed gedrukt. Ze overhandigde het mij alsof ze een deel van de schat van de Inka’s bij mij in bewaring gaf. Goede God, vergeef deze zus­ter want ze wist niet wat ze moest doen. De beeldjes zijn in de vuil­nisbak beland.

In de klas hing er ook al zo een gedempte sfeer en elke nieuwe le­rares keek naar mij alsof ik ineens een gedaanteverwisseling had on­dergaan en deze gebeurtenissen van mij wel een engeltje zou maken.
Ze hebben zich tamelijk vergist!

De begrafenis zelf was in mijn beleving een ophoping van mensen. De mis, met drie heren (dat toen alleen voor de gegoeden weggelegde was) waar de mannen van de KWB en het parochiekoor voor gezorgd had­den, werd opgedragen in een stampvolle St-Lambertuskerk.
“Den offer” duurde zolang dat de drie priesters de mis niet konden ver­der zetten en de rest van de mis werd voorgedragen door een vier­de priester. Zodra den offer gedaan was men al met de communie be­gonnen.
Het pleintje voor de kerk stond vol tot aan het standbeeld van de on­bekende soldaat.

Toen de kist werd buiten gedragen viel er een enorme stilte over het plein. Pa werd begroet door de vele mensen die hem nauw aan het hart lagen. Monseigneur Van Waeyenbergh, die een persoonlijke vriend was van onze pa, was aanwezig en dat gaf iets majestueus aan het hele gebeuren. Er waren bussen ingelegd om pa te begeleiden naar het kerkhof. Als echtgenote ging ons ma niet mee, dat was zo in die tijd.

Vanaf dan weet ik niets meer over die dag. Ik weet niet of ik mee­gegaan ben naar ‘t Kerkhof en waar de koffietafel verliep. Ik be­vond mij in een groot grijs gat, dat nog zwarter ging worden. Ge­luk­kig besefte ik het nog niet goed allemaal.

Zes maanden later heb ik als kind in grijze kleding rond gelopen en op de kraag van mijn jas was een zwart lintje genaaid.
Ik was getekend voor het leven.