Wat ik door de jaren heen zeker geleerd heb is dat reizen niet duur hoeft te zijn; dat er andere bestemmingen zijn dan de toeristische attractiepolen die in elke reisgids worden aangeprezen, dat er overal ter wereld goede en slechte mensen zijn, dat je het buitenland in eigen land kan ontdekken en dat in ons eigen land vele verscholen idyllische hoekjes zijn.
Een rit naar Brussel is voor mij een vakantiedag. In de Rue de Brabant kan ik de geur snuiven van mijn geliefde eten en kruiden. Ik proef de smaak van de heerlijkste gerechten, ik voel de warmte van de mensen die iets bruiner zien dan ik en mooiere ogen hebben. De stoffen, de kitscherige dingen, ik raak ze zo graag aan. Ik betast ze als juwelen in de palm van mijn hand. En vooral… de mensen kennen mij daar al. Mijn Marokkaanse kapper knipt mijn haar met de afgemeten millimeters terwijl we samen thee slurpen en durven al eens praten over politiek, hier en ginder.
Op de markt aan het Zuid bied ik af zoals door de verkopers verwacht wordt, ze stoppen mij maar zo maar niets meer in mijn handen zoals ze met toeristen of dagjesmensen doen die op koopjesjacht zijn en die dan denken dat ze de koop van hun leven gedaan hebben.
Het Vossenplein is bevolkt met marchandeurs die van niets nog geld proberen te maken. Duitse en Nederlandse toeristen zie ik met nepschatten vertrekken waar ze veel te veel voor betaald hebben. De marktkramer en ik pinken eens een oogje naar elkaar in stille verstandhouding.
De beste plaats waar je je auto kan parkeren is de hoerenstraat. Een of ander meisje achter het gekleurd verlichte raam wil altijd wel voor een glimlach of een praatje met mij op mijn auto passen.
Onze pa heeft mij altijd geleerd dat als je in een stad komt moet afwijken van de hoofdstraten. Het echte leven speelt zich af in de achterbuurten.
Zo heb je in de Marollen een mengelmoes van verslaafden en dronkelappen die geen vlieg kwaad doen, maar door elke maatschappelijke maas zijn gevallen. Ze leven hun eigen onzichtbare leven in de grootstad. Een paar frank in hun bedelbekertje opent dikwijls hun zo lang gesloten boek en krijg ik verhalen te horen over levens uit het verleden en het heden. Ik wil tijd nemen om naar hen te luisteren en zet me mee neer op de drempel van hun bedelplaats.
Alle talen kan ik spreken als het moet, als mensen elkaar willen verstaan, verstaan ze elkaar, ook al is het in een soort onbestaand Esperanto.