Ik ben altijd een dromer geweest. Bij iets doodsimpel stel ik mij vragen. Een bloem, een watervlakte, een landschap, een paddestoel,… kunnen heel lang mijn aandacht vasthouden.
Na mijn ongeval ben ik anders gaan leven, anders gaan voelen. Op het ogenblik dat ik in het autowrak vastzat flitste er maar een ding door mijn hoofd: ofwel blijf ik hierin ofwel kom ik eruit en begin ik mijn leven te leiden.
Het is het tweede geworden.
Het was niet de gemakkelijkste weg die ik opzocht, maar ik ben aangekomen. Het denken is echter nooit opgehouden. Het is net of ik met ouder te worden meer vragen dan antwoorden krijg. Elke dag leer ik bij.
De bijbel en de koran ken ik bijna uit mijn hoofd. Niet dat ik alles zomaar klakkeloos aanneem als waarheid, neen, ik zoek en zoek, en praat en denk. Misschien zal ik de echte waarheid ooit vinden. Misschien is er geen echte waarheid maar moet ik waarheid in mezelf vinden.
Het opdreunen van gebeden van onze achterlijk gebleven kerk heb ik vervangen door mijn eigen woorden. En God verstaat mij. Wij kunnen het goed samen vinden, mijn God en ik. Zijn zoon was ook een rooie rakker die de maatschappij eens zou veranderen. Hij heeft getracht van het zo goed mogelijk te doen, maar zijn leven is te kort geweest, net als dat van andere rebellen.
En was vader Jozef ook geen schrijnwerker net als die van mij? Ik zie onze pa en Jozef al boven de hemelse schaafbank hangen, om wiegskes te maken voor de veel te jonge engeltjes of dobbelstenen snijden die nooit het juiste getal rollen, zoals die, dat pa voor mij ooit maakte.
Onze pa zal met één hand een sigaret rollen en vader Jozef zal zijn pijp aansteken. En als er extra feest is zullen ze samen een sigariloke roken. Ze zullen samen naar de vallende viemuikes kijken en in elke wolk zullen ze een andere figuur zien
Ooit zullen ze op mij staan wachten, als ik de aarde verlaat om de mensen op te zoeken die me al zijn voorgegaan op die verre reis naar het licht.