Menu Sluiten

Een familie erbij

Als ik aan mensen vertel dat ik familie in Turkije heb wonen staan ze verbaasd.
“Of ik dan van Turkse afkomst ben?”. Neen, ik ben 100/100 Belgisch en van het Vlaamse ras en Brabander en een echte Leuvenaar. Mijn Turkse familie is geen bloedverwantenfamilie, maar verbonden door on­ze harten.

De ontmoeting op zich is al vreemd genoeg om te vertellen. Het ge­zegde: Wat je moet tegenkomen kom je tegen, dat is hier nog eens be­vestigd geworden.
Dus, ik op vakantie naar ginder, gewoon alles nog eens grondiger gaan bekijken waar ik op rondreis door gebrek aan tijd niet toe gekomen was en om een stukje land te verkennen die waterwinningsgebied ge­worden is.
De stad achter mij latend, de plaatselijke bus op en er op uit. Geen idee van wat me te wachten stond. Deze dag zou mijn leven grondig veranderen.

Een onooglijk dorp dat een museum heeft met een behouden beeld van Arthemis mag ik zeker niet overslaan. Er blijkt ook ergens op een heu­vel een ruïne te staan waar Justinianus een basiliek zou hebben la­ten bouwen omdat op deze plek de apostel Johannes zijn evangelie zou hebben geschreven. Dus, ook de moeite.
En hier…. op de hoek van de straat stond hij: een man van in de veer­tig, rond gezicht, krullend haar, een snor, niet mager, niet dik, niet groot, niet klein.

De eerste vraag die mensen ginder altijd stellen is: “From where you are?” Een opgangmaker voor vele gesprekken. “Belgica.”
De man drukt mijn hand en onze ogen vinden elkaar op een vreemde manier; er klikt iets. Wat? zou ik later pas vernemen.
“Of ik lang in het museum ging blijven?”
“Ik weet het niet, dat valt te bekijken wat er allemaal te zien is.”
Hij probeert mij uit te leggen dat hij zal wachten tot ik buitenkom en dat ik dan bij zijn familie moet komen thee drinken. So what? Alle Turken nodigen iedereen uit om thee te komen drinken? dat is een stuk van hun gastvrijheid.

Voilà, zo is het gebeurd.
Vervolg van mijn verhaal: Ik loop op de ruïnen rond, haast mij niet, zet me zelfs op een bank onder een olijfboom om het mooie landschap te overzien. Hoe lang het duurde? Ik weet het niet, maar toen ik de heu­vel afkwam wie stond er daar? De turk met een meisje van een jaar of elf aan zijn hand: zijn dochtertje. Ik dus mee.

De familie bleek te wonen in één van de schamelste huisjes die ik ooit zou zien. Zijn vrouw had al thee gezet. Ik mocht plaats nemen op de enige zetel die er in huis bleek te zijn. Met een mengelmoes van talen hebben we een eerste gesprek gevoerd. Adressen werden voor de zoveelste maal uitgewisseld, want misschien wou ik een kaartje schrij­ven uit mijn eigen land. Een bedankje voor de thee, een groet en te­rug de bus op om mijn rondrit verder te zetten.

‘s Anderdaags ben ik terug gereden naar de familie. Ilias zat te wachten aan het busstation.
We wisten in onze harten dat ik terug zou keren.